Hoe wij creativiteit (niet) zien

Volledig omgeploegd en omgewoeld. Zo zou ik het eerste deel van het onderzoeksveld beschrijven. Het is het terrein van de kunsten, alwaar veel en diep gegraven is naar het geheim van creativiteit. Want wanneer we aan creativiteit denken, denken we als eerste aan kunst. Schilderijen, muziek, literatuur, opera, toneel, dans, etc.. Ook de passanten in dit onderzoek vinden vrijwel allemaal de beoefenaars van de kunsten, de kunstenaars, creatief. Het is dus verleidelijk om hier te blijven hangen. Immers, als het geheim van creativiteit ergens ligt, dan verwacht je het hier. Dat moet de reden zijn dat er ook vandaag de dag nog steeds bij de kunstenaars gezocht wordt naar het geheim van creativiteit. Je ziet het weliswaar niet meteen, maar hier, naast die enorme heuvels, onder in die diepe kuilen, graven ze nog elke dag. Dieper en dieper.

De passanten in dit liveaction-onderzoek laten echter zien dat de eensgezindheid over de creativiteit van kunstenaars, erg oppervlakkig is. We zien lang niet in elke kunst of kunstenaar evenveel creativiteit. We verschillen, soms grondig, van mening over hoe creatief iemand, of zijn of haar werk, is. En zelfs als we een kunstenaar creatief vinden, beoordelen we het ene werk creatiever dan het andere. Het lijkt daarom nu geen goed idee om hier direct de diepte in te gaan. We moeten verder. Dus pas op voor de kuilen, dan proberen we de kunsten voorlopig achter ons te laten. Al zullen we er vroeg of laat terug moeten keren om te verklaren waarom we bij creativiteit als eerste aan kunst en kunstenaars denken.

Even verderop, waar het terrein wat meer begaanbaar is maar bezaaid ligt met allerlei creativiteitstesten, blijkt overigens dat er ook andere beroepen zijn die we best wel creatief vinden. Zo zijn we het redelijk eens over de creativiteit van fotografen, cineasten en de makers van documentaires of commercials. Of die van ontwerpers en wetenschappers. Maar, net als bij de kunstenaars, verschillen we ook hier sterk van mening hoe creatief iemand werkelijk is. Over de creativiteit van de timmerman, metselaar, stukadoor, tegelzetter of loodgieter, maar ook die van de bakker, slager of groenteboer, zijn we overigens veel minder eensgezind. Om maar niet te spreken over de dienstverleners in onze samenleving. Die zijn vrijwel uit beeld als we het over creatieve beroepen hebben. Maar vragen we er actief naar, dan vinden we de leraar nog behoorlijk creatief, terwijl de ambtenaar naar het oordeel van onze passanten en meekijkers elke vorm van creativiteit lijkt te ontberen.

We hebben nog maar net het onderzoeksveld betreden en het wordt ons al duidelijk dat er geen peil op te trekken is hoe wij naar creativiteit kijken. We zien het in mensen of in hun creaties, maar voor het overige: zoveel mensen, zoveel meningen. We hebben geen meetlat, geen weegschaal en zelfs geen kompas waaraan we ons beeld van creativiteit kunnen toetsen. Hoe creatief iets of iemand is, is dus meer een mening dan een meting. Maar als dat zo is, waarom struikelen we hier dan over de testen die ontwikkeld zijn om onze creativiteit te meten. Hoe kan dat dan?

Daarvoor moeten we terug naar 1950. Toen zette Dr. J.P. Guilford, president van de American Psychological Association, de eerste schreden in dit onderzoeksveld. Al snel gevolgd door vele collega psychologen. Zij zagen, net als wij in eerste instantie geneigd zijn te doen, creativiteit als een persoonlijke menselijke eigenschap. En na het succes van de eerder door hen ontwikkelde IQ-testen, stortten zij zich vervolgens massaal op nieuwe testen om te meten hoe creatief iemand is.

In werkelijkheid was Dr. J.P. Guilford overigens niet de eerste. Sir Francis Gallon zette al in 1869 met zijn Hereditas Genius als eerste een voet in dit veld. Zijn “genius” lijkt op wat we later creativiteit zouden gaan noemen. Later? Ja, we kunnen het ons nu bijna niet voorstellen, maar creativiteit was lang een volstrekt onbekende term. Het duikt voor het eerst op aan het eind van de 19e eeuw en wordt pas halverwege de 20e eeuw meer algemeen gebruikt. Natuurlijk was er wel creativiteit, maar deze werd op een heel andere manier beleefd. Maar daarover later meer. Ik denk in hoofdstuk 4. 

Maar we moeten verder. Nu we weten waar al die creativiteitstesten vandaan komen, kunnen we er niet eenvoudig aan voorbij lopen. We zullen moeten onderzoeken of, zoals we net nog aannamen, creativiteit vooral een mening is van de waarnemer, of daadwerkelijk gemeten kan worden als een persoonlijke menselijke eigenschap van de veronderstelde creatieve persoon.

Daarom gebruiken we de komende week om verschillende toetsen en testen van onze creativiteit onder de loep te nemen. De vraag die we ons steeds zullen stellen: testen we daadwerkelijk creativiteit?

Spannend!