De definitie van creativiteit

Waar moeten we beginnen als we een definitie willen van iets wat zo ondefinieerbaar is als creativiteit? Want, al doen al die creativiteitstesten nog zo hun best, creativiteit laat zich niet meten of wegen. En, juist omdat er geen lijn in te ontdekken is, zijn we het voortdurend oneens over of en hoe creatief iets of iemand is. Al met al geen goede basis om tot een definitie te komen.

En wat doe je in zo’n geval? Precies, je raadpleegt Wikipedia. De definitie die daar wordt gegeven luidt: Creativiteit wordt in de verschillende wetenschappen nogal verschillend geïnterpreteerd, maar wijst in het algemeen naar een vermogen om iets nieuws te scheppen. Met de aantekening dat er verschillende interpretaties zijn, luidt de algemene definitie dus: het vermogen iets nieuws te scheppen.

Dat klinkt op zichzelf best acceptabel. Maar ik heb een probleem met dat “iets nieuws”. In hoofdstuk 3 zagen we immers dat we ook onbedoeld creatief kunnen zijn. Creativiteit heeft het als het ware niet nodig om “iets nieuws” te scheppen, het is voldoende om “iets” te scheppen. En er is nog een reden dat “nieuw” niet past bij onze waarneming van creativiteit.

Neem bijvoorbeeld de Amerikaan Charles Martin Hall en de Fransman Paul Héroult. Zij bedachten eind van de 19e eeuw onafhankelijk van elkaar, maar vrijwel gelijktijdig, een proces waarmee relatief eenvoudig aluminium gemaakt kan worden. Volgens de definitie van Wikipedia zouden we diegene die het laatste was, niet creatief noemen. De vinding was immers niet meer nieuw. Maar dat komt niet overeen met onze kijk op creativiteit. We beoordelen beide, zeker wanneer beide uitvindingen geheel onafhankelijk van elkaar tot stand komen, als (even) creatief. Precies om die reden spreken we sindsdien van het Hall-Héroult-proces.

Nu zou je tegen kunnen werpen dat het toch minstens voor beide uitvinders individueel nieuw was. Ofwel, als iemand voor zichzelf iets nieuws schept, ook al is dat identiek aan wat een ander eerder heeft gedaan, is dat (net zo) creatief. In dat geval zouden we creativiteit moeten definiëren als het individuele vermogen om iets te scheppen dat voor jezelf geheel nieuw is. Maar dat verhoudt zich weer slecht met onze ervaring dat doorgaans de waarnemer of toeschouwer (in alle subjectiviteit) beoordeelt of sprake is van creativiteit. En het laat al helemaal geen ruimte voor de creativiteit die in alle naïviteit ontstaat (hoofdstuk 3). De ervaring van het “nieuwe” ligt dan immers uitsluitend bij de waarnemer.

Nee, ik stel hier vast dat “iets nieuws” een juiste definitie van creativiteit in de weg zit. Beter proberen we het los te laten. Dan is creativiteit immers niet langer relatief of persoonsgebonden, maar vormt een algemeen scheppende kracht die zich overal en dus ook in mensen manifesteert. Deze benadering laat bovendien ook ruimte voor dat wat we in het vorige hoofdstuk onmenselijke creativiteit noemden. De definitie zou dan dus worden: het vermogen iets te scheppen.

Uhm. Op de een of andere manier voelt deze definitie wel heel karig. Het omvat niet de dynamiek, het onverwachte waarin wij juist creativiteit herkennen. We ervaren immers niet bij alles wat gemaakt wordt evenveel creativiteit. Naast het scheppende, ervaren wij meer creativiteit naarmate er sprake is van een soort verrassingseffect. Onvoorspelbaarheid lijkt, zoals we al in het eerste hoofdstuk signaleerden, een belangrijk, zo niet essentieel, ingrediënt van creativiteit. Juist in onverwachte of onvoorziene oplossingen, uitvindingen of creaties zien wij creativiteit. Die onvoorspelbaarheid zou dus op een of andere manier onderdeel uit moeten maken van onze definitie.

En nu we het over onvoorspelbaarheid hebben. Bedenk ik me dat die onvoorspelbaarheid er mede de oorzaak van is dat we creativiteit zijn gaan beschouwen als een persoonlijke eigenschap. Om dat toe te lichten: probeer je eens voor te stellen wat er zou gebeuren als een natuurkracht als de zwaartekracht zich wisselend en onvoorspelbaar zou gedragen voor ieder van ons. Je voelt je bijvoorbeeld plotseling zwaarder, terwijl op hetzelfde moment op diezelfde plek iemand anders zich juist lichter voelt. En bij het verplaatsen in ruimte of tijd verandert deze ervaring zonder dat daar een lijn, een onderling verband, in te ontdekken is. We zullen speuren naar oorzaken in de omgeving, de plek, de tijd, maar door de onvoorspelbaarheid gedwongen worden de oorzaken bij onszelf te zoeken. We zouden het waarschijnlijk toeschrijven aan onze fysieke gesteldheid of gemoedstoestand hoe zwaar of licht we ons voelen. Kortom, de onvoorspelbaarheid zou er voor zorgen dat we zwaartekracht ervaren als een persoonlijke eigenschap.

Wouw! Geen idee waar deze redenatie opeens vandaan kwam. Onvoorspelbaarheid doet ook hier zijn werk. Maar het zet dit onderzoek wel op een nieuw spoor. Het maakt duidelijk dat een algemene, alom aanwezige, scheppende (natuur)kracht zich aan ons kan manifesteren als een persoonlijke eigenschap. Het zet de vele onderzoeken naar creativiteit vanuit de psychologie in een ander daglicht. We hadden al vastgesteld dat ze niet werkelijk creativiteit als persoonlijke eigenschap meten en nu zien we daar de oorsprong van. Het is geen persoonlijke eigenschap maar onvoorspelbaarheid.

Maar hoe vervatten we deze onvoorspelbaarheid in onze definitie van creativiteit? Dat wordt nog een hele toestand. Daarvoor zullen we te rade gaan bij de wetenschap die al gewoon is om met onzekerheden om te gaan, stoeit met de invloed van de waarnemer op de waarneming, met toeval en onvoorspelbaarheid. Ik heb het over de kwantummechanica. Ook daarin beschrijft men dat wat zich aan ons oog lijkt te onttrekken en waarvan we vooral de gevolgen ervaren.

Voor komende week onderzoeken we dus wat kwantummechanica ons kan leren over creativiteit.