In het dagelijks leven willen we het nog wel eens uitroepen: “dat is toevallig”. Want wie kent niet die situaties van een onverwachte ontmoeting met een oude bekende, een telefoontje van iemand waaraan je juist die ochtend nog dacht of een onverwachte confrontatie met het spreekwoord “een ongeluk zit in een klein hoekje”. We noemen het toeval, maar onze hersenen kraken ondertussen op zoek naar oorzaken of nog onopgemerkte patronen. Liever nog leggen we vergezochte verbanden en nemen we bij gelegenheid genoegen met onwaarschijnlijke verklaringen, dan te accepteren dat er sprake is van louter toeval. We willen, tegen beter weten in, onze omgeving begrijpen en beheersen. Daarin past domweg geen onvoorspelbaarheid.
Alleen daarom al was het uitstapje naar de kwantummechanica verfrissend. Een wereld waarin onvoorspelbaarheid een hoofdrol speelt en onze logica slechts figureert. In zo’n wereld kunnen we onvoorspelbaarheid niet langer ontkennen of negeren. En het ogenschijnlijke gemak waarmee kwantummechanici dat accepteren, intrigeert me dan ook. Waarom bedwingen we in ons dagelijks leven met alle macht alle vormen van onzekerheid, maar lukt het eenmaal sub-atomair die onzekerheid eenvoudig voor lief te nemen?
Natuurlijk speelt een rol dat de sub-atomaire onvoorspelbaarheid onze fysieke leefwereld niet direct ontregelt. Maar belangrijker voor ons onderzoek is de volstrekt andere benadering van onvoorspelbaarheid. In ons dagelijks leven zien we onvoorspelbaarheid of toeval als een speling van de natuur, een niet identificeerbare natuurlijke (of voor sommigen onder ons zelfs goddelijke) kracht die direct concurreert met de mate waarin wij grip hebben op ons bestaan. Maar in de kwantummechanica is onvoorspelbaarheid eenvoudig “het ontbreken van voorspelbaarheid”. Het is dus niet “iets” dat we buiten onszelf zoeken, maar juist het ontbreken van “iets” in onszelf. Daar waar wij gebeurtenissen niet langer volledig kunnen doorgronden, identificeren en voorspellen, resteert onvoorspelbaarheid.
Maar goed, hoe kan dit ons nu helpen met ons onderzoek naar creativiteit? Laten we daarvoor eens door de ogen van de kwantummechanica naar het onvoorspelbare deel van creativiteit kijken. Om te beginnen moeten we dit deel dan dus niet, zoals we tot nu toe deden, benaderen als iets dat we proberen te begrijpen en doorgronden, maar accepteren dat hier onze verbeelding, ons bevattingsvermogen tekort schiet.
Dat klinkt eenvoudiger dan het is. Hoe beschrijf je iets waarvan de belangrijkste eigenschap is dat we het ons niet voor kunnen stellen? Elk poging schiet ergens te kort en staat een dag later dus weer ter discussie. Het is daarom dat dit hoofdstuk meer tijd vroeg. Ik heb veel herschreven, verwijderd, aangevuld of een dag later weer compleet veranderd. Allemaal omdat hier, op de grens van ons voorstellingsvermogen, inzichten voortdurend verschuiven, van gedaante verwisselen en elkaar lijken uit te dagen of te betwisten. Een gekmakend proces waarbij de enige constante de constante twijfel is.
Soms raakte ik het spoor bijster. Dan had ik dringend de behoefte aan enig houvast. Wat me erg geholpen heeft is steeds te bedenken waar we vandaan kwamen. Daarom heb ik nog even op een rijtje gezet hoe we ook al weer hier verzeild zijn geraakt. Terugbladerend in mijn aantekeningen onderscheidde ik drie stappen:
1. Bij onze zoektocht naar een definitie voor creativiteit (hoofdstuk 6), die we overigens nog niet gevonden hebben, stuitten we er op dat onvoorspelbaarheid een onderdeel moet zijn van creativiteit. Dit onvoorspelbare deel is verantwoordelijk voor het verrassingseffect van creativiteit.
2. Vervolgens ontdekten we (toevallig) dat onvoorspelbaarheid er tevens de oorzaak van kan zijn dat we creativiteit als een persoonlijke eigenschap zijn gaan zien. Voor onze definitie leidde dat naar een poging onvoorspelbaarheid (buiten het menselijke aspect om) beter te begrijpen en te duiden, waarvoor we ons licht deden schijnen bij de kwantummechanica.
3. Maar de kwantummechanica leidde ons terug naar onszelf. Er is niet zoiets als onvoorspelbaarheid, maar er zijn gebeurtenissen die wij niet kunnen doorgronden en daarom voor ons onvoorspelbaar verlopen.
Mat name die laatste constatering (3) heb ik op vele verschillende manieren tegen het licht gehouden. Totdat ik ontdekte dat er een soort wederkerigheid in zit. Omdat onvoorspelbaarheid voortkomt uit ons onvermogen het te doorgronden, vervalt onvoorspelbaarheid zodra we nieuwe verrassende ideeën of gebeurtenissen wel weten te doorgronden. Anders gesteld; als we alle gebeurtenissen die we niet snappen, onvoorspelbaar noemen, zijn gebeurtenissen zodra we ze wel snappen per direct niet langer onvoorspelbaar. In navolging van de kwantummechanica zouden we kunnen spreken van het “instorten” van de onvoorspelbaarheid, zodra we een idee of gebeurtenis als zodanig herkennen. Dit fenomeen waardoor het onmogelijk wordt om onvoorspelbaarheid te doorgronden noem ik de onvoorspelbaarheidsparadox.
Ik weet het. Dit klinkt al bijna net zo fantastisch als de verhalen die we kennen van de kwantummechanica. Misschien heb ik me te veel laten meevoeren in hun abstracties. Is de wonderlijke wereld van sub-atomaire toevalligheden me naar het hoofd gestegen? Dit is daarom een goed moment om weer met beide voeten in onze leefwereld te gaan staan en een stukje terug te lopen, het traditionele onderzoeksveld in. Zijn er daar aanwijzingen te vinden voor het “instorten” van onvoorspelbaarheid zodra we het verrassende karakter van creativiteit in de vingers proberen te krijgen? Werkt het, met verwoede pogingen, proberen creatief te doen misschien wel averechts?
In het bos treffen we de eerder door ons daar achtergelaten creativiteitstesten, waaronder de bekende Torrance Test of Creative Thinking (hoofdstuk 3). Het is deze test waarin “divergent denken”, het vermogen om iets volstrekt onverwachts te doen, als een belangrijke onderdeel, zo mogelijk de basis, van (menselijke) creativiteit wordt gezien. We hoeven niet heel veel moeite te doen om hierin het onvoorspelbare karakter van creativiteit te herkennen. Volstrekt onverwacht is immers iets wat we niet zagen aankomen en dus niet hadden kunnen voorspellen.
Als de benadering die ik hierboven schetste van toepassing is, zouden we hier aanwijzingen moeten kunnen vinden dat hier de paradox geldt. Enerzijds zou het onverwachte deel van creativiteit moeten floreren wanneer we niet bewust sturen op verrassende ideeën, terwijl het bewust sturen op en beïnvloeden van een verrassend resultaat juist averechts zou moeten werken.
Let wel. Het gaat om aanwijzingen. Onze waarnemingen kennen immers een belangrijke beperking: we hebben geen toegang tot de ware bron van volstrekt onverwachte ideeën. Want, zodra we ons van ideeën bewust worden vertalen we ze in een mum van tijd in een voor onszelf en voor anderen begrijpbare en vooral acceptabele vorm. We selecteren waarschijnlijk ook flink op de ideeën die we uiteindelijk delen met anderen. Op zijn best krijgen we dus slechts een afspiegeling te zien, een gefilterde of gedempte versie van de oorspronkelijke rijkdom aan willekeurige onverwachte ideeën. We vinden daarom dus hooguit aanwijzingen voor het bestaan van de paradox, maar zullen deze – paradoxaal genoeg – nooit kunnen voorzien van een doorslaggevend bewijs.
Eén aanwijzing kwamen we al eerder tegen. In hoofdstuk 3 stelden we immers vast dat we ook onbewust creatief kunnen zijn. Het bevestigt dat indien we er niet op uit zijn om verrassende ideeën te bedenken, ze des al niet te min spontaan in ons op kunnen komen. We kunnen hieruit aflezen dat het verrassende deel van creativiteit in ieder geval niet afhankelijk is van onze bewuste pogingen om verassend uit de hoek te komen. Het spontaan optreden van creativiteit past heel goed bij de paradox van onvoorspelbaarheid.
Maar aan de andere kant, is er ook een, door Alex F. Osborn al in 1948 ontwikkelde, methode die het creëren van volstrekt onverwachte ideeën probeert te stimuleren: brainstorming. De methode is gebaseerd op het geloof dat divergent denken in een groep altijd effectiever zal zijn dan door individuen. Het is een methode die algemeen in gebruik is. Grote kans dat je ooit meegedaan hebt aan een “braimstorm” of een daarvan afgeleide werkmethode.
Maar, als de paradox hier geldt, zou een vergelijking tussen brainstorming en een zelfde aantal personen individueel, aanwijzingen moeten opleveren dat – anders dan beoogt – brainstorming juist minder succesvol is. Een groep kan immers aangemerkt worden als een vorm waarin we extremer proberen te sturen op een verrassend resultaat dan wanneer dat aan eenzelfde aantal mensen individueel gevraagd wordt.
En juist hier is iets opvallends gaande. De methode wordt veel gebruikt en staat goed aangeschreven. Deelnemers zijn er doorgaans lovend over en hebben veelal de persoonlijke ervaring dat het de creatieve vermogens van de groep versterkt. In eerste aanleg lijkt er dus reden om aan het bestaan van de paradox te twijfelen. Maar opvallend genoeg stelden Taylor, Berry & Block al in 1958 met hun onderzoek vast dat brainstormgroepen slechts de helft van het aantal ideeën genereren ten opzichte van eenzelfde aantal individuen, onafhankelijk van elkaar. En ook daarna zijn er studies geweest die de kwaliteit (lees onvoorspelbaarheid) van de ideeën in deze brainstormgroepen als lager kwalificeerde. (o.a. Paulus, Larey & Dzindolet, 2001). Kortom, anders dan algemeen aangenomen, zijn er ook hier aanwijzingen dat de paradox bestaat en onvoorspelbaarheid onderdeel is van creativiteit.
En dan is er ook nog steun uit de wereld van de kwantummechanica. Want Roger Penrose, emeritus hoogleraar wis- en natuurkunde van de Oxford-universiteit, heeft met anesthesioloog Stuart Hameroff een theorie over ons bewustzijn ontwikkeld: het zogenaamde kwantumbewustzijn. Volgens deze theorie is voor “een diepgaand begrijpen” de ingenieuze samenwerking van de miljarden hersencellen in ons brein onvoldoende. Er gebeurd iets mysterieus dat buiten de enorme rekenkracht van onze hersenen om gaat. Voor Penrose ligt het daarmee voor de hand dat onze hersencellen toegang hebben tot de voor ons onvoorstelbare sub-atomaire wereld van de kwantummechanica. Als we Penrose en Hameroff mogen geloven overstijgen onze hersencellen hun normale rekenkracht door het benutten van de speelruimte, het toeval, de onvoorspelbaarheid van de kwantummechanica. Het is een theorie die binnen de kwantummechanica nog geen gemeengoed is, maar naadloos aansluit bij de onvoorspelbaarheidsparadox.
Al met al zijn er dus aanwijzingen dat de onvoorspelbaarheidsparadox bestaat. Het verrassende deel van onze creativiteit zou zich dan afspelen juist op de grens van ons voorstellingsvermogen. Terwijl we aan deze zijde van de grens begrijpen wat er gebeurd, heerst aan de andere kant onvoorspelbaarheid. Een dunne lijn tussen wonder en werkelijkheid, waar het onmogelijke weggeplukt kan worden uit die andere, van toeval en onvoorspelbaarheid vergeven, wereld om vervolgens mogelijk te worden in onze fysieke leefwereld. Het lijkt dat daar, op die magische grens, creativiteit geboren wordt.
Dus als we grip willen krijgen op creativiteit moeten we bij die grens beginnen. Hoe kunnen we de grens van ons voorstellingsvermogen het beste benaderen? Hoe stellen we de grens open voor het onvoorspelbare? Hoe geven we onvoorspelbare ideeën een kans als ze doordingen in onze fysieke wereld?
Allemaal vragen voor de volgende week