Je bent zelf niet te vertrouwen

Bij terugkeer in het onderzoeksveld nam ik dit keer, na het wederom doorkruisen van het omgewoelde en doorploegde terrein van de kunsten, een andere afslag. Niet naar de creativiteitstesten, maar via een kleine verhoging in het landschap naar een daar achter gelegen grasvlakte. Vanaf de verhoging lonkte het zachte deinende gras, maar bij het betreden merkte ik hoe hoog de begroeiing daadwerkelijk was. Het gras toornde boven me uit als een traag bewegende groene muur, met onder me aarde waar je af en toe een klein beetje in wegzakte en boven me een stukje blauwe lucht. Bewolkt.

In het begin meende ik nog iets van een pad te herkennen. Ik volgde daarom, bij gebrek aan andere aanwijzingen, deze route. Met elke stap ontwikkelde ik de gave om iets minder of lichter begroeide stukjes grond te onderscheiden, die naar mijn overtuiging restanten waren van een al lang niet meer betreden pad. Maar zodra die stukjes aan alle kanten opdoken, wist ik het zeker: geen pad en bovendien verdwaald.

In zo’n situatie waarin we nieuwe omstandigheden betreden, blijken we geboren opportunisten. De succesvolle verspreiding van homo sapiens is er waarschijnlijk aan te danken. Wij schakelen bij gebrek aan overtuigende aanwijzingen, eenvoudig over op minder overtuigende of desnoods zelf verzonnen aanwijzingen. En zo gidsen we onszelf door de nieuwe onvoorziene omstandigheden en situaties. Want wat is het alternatief? Laten we het lot de richting bepalen? Nee hoor, onze intuïtie wint het met gemak van het lot. Sterker nog. Zelfs als we rationeel tot een andere conclusie zouden komen, weet onze intuïtie ons op andere gedachten te brengen. Een eenvoudig en bekend voorbeeld daarvan is de volgende vraag:

Er is zeven maal een munt gegooid met de volgende reeks tot gevolg: Munt – Kop – Munt – Munt – Munt – Munt – Munt – … Zou je voor de achtste worp je geld inzetten op “Kop” of “Munt”?

De meerderheid van deelnemers beantwoord deze vraag met “Kop”. Alles in ons schreeuwt immers dat na zoveel keer “Munt”, het evenwicht hersteld moet worden. Naarmate die “kop” langer uitblijft wordt dat gevoel alleen maar sterker. Maar logischerwijs biedt elke worp aan beide opties evenveel kans. Dat is in worp 8 niet anders dan worp 1. Om diezelfde reden is een reeks van M-M-M-M-M-M-M even waarschijnlijk als de reeks M-K-K-M-M-K-M, maar schatten we de kans op de laatste hoger in. En bedenk dat, zelfs nu je dit weet, je de volgende keer toch (weer) zult kiezen voor “Kop” als je gevraagd wordt te voorspellen wat de volgende worp wordt.

Maar goed, we zijn dus heel goed in staat onszelf voor de gek te houden. Zo kon ik heel lang blijven geloven dat ik daadwerkelijk een pad aan het volgen was. Toen dat moeilijker werd, maakte ik mezelf eenvoudig wijs dat het pad al heel lang niet meer gebruikt was. Dat verklaarde waarom ik meer moeite moest doen. Dat hield ik lang vol. Totdat ik er echt niet meer omheen kom. Het was al met al helemaal geen pad.

En ik vermoede dat onze oriëntatie in een nog onbekende nieuwe fantasierijke wereld niet heel veel anders zou gaan. Al hebben we daarbij mogelijk nog minder houvast omdat we er van uit mogen gaan dat in een onvoorstelbare fantasiewereld ook een (deels?) andere realiteit aanwezig is. We zullen dus nog meer zelf moeten verzinnen. 

Om dat te toetsen vroeg ik enkele omstanders bij dit onderzoek mee te doen met een kleine toets. Ik stelde hen de volgende vraag:

Stel je voor:

Je bent in een sprookjesbos beland. Dit keer niet in je fantasie, maar echt. Let op, het is dus geen spelletje. Je bent er verdwaald, geheel onbekend en alles lijkt op elkaar. Maar gelukkig, voor de weg terug kun je hulp inroepen. Op een boomstam in het bos liggen de hier onder staande drie kaarten. De vraag daarbij: Wie kies je om je de weg terug te laten wijzen?

De “dragon” bleek de grote favoriet. Een verrassende keuze daar deze in wezen het verst van onze realiteit af staat. Maar het schetst hoe makkelijk we na een openingszin als “je bent in een sprookjesbos beland”, in een soort sprookjes-modus schieten. We, althans het merendeel van de omstanders, neemt zonder pardon onze gedeelde beelden van sprookjesfiguren als uitgangspunt van de verhalen die we voor onszelf smeden. De stereotypen uit de reëele wereld worden pijlsnel vervangen door die we uit sprookjes kennen. Dus kunnen tovenaars hier toveren, draken vuur spugen en hebben prinsessen het goede met je voor. Niemand twijfelt hier aan. Er is immers niets dat op het tegendeel wijst en dus houden we vast aan wat we (denken te) weten.

Maar onze associatie gaat nog een stapje verder en geeft er daarbij blijk van dat we toch ook onze realiteit meenemen in deze fantasie. Alle omstanders namen eenvoudig aan (omdat uit niets bleek dat dat niet het geval zou zijn) dat de afbeeldingen min of meer getrouwe weergaven waren van de “echte” sprookjesfiguren. Daarmee werden subtiele boodschappen die in de tekening verborgen zitten, deels onbewust, geprojecteerd op het betreffende sprookjesfiguur. Zo werd de prinses met zwaard gekwalificeerd als “stoer”, werd de schijnbaar lachende draak nauwelijks als bedreigend ervaren en kon de vriendelijk ogende tovenaar profiteren van een wijs imago. Maar misschien leverde de mogelijke onbewuste interpretatie van de gezichtsuitdrukkingen wel de doorslag. Terwijl de draak lijkt te lachen, is de prinses op haar hoede. En we houden ons bij voorkeur op bij hen die vrolijke en ontspannen ogen.

Overigens waren er natuurlijk ook omstanders die niet in de sprookjes-modus schoten. Het blijft echter de vraag of zij in een ‘echt’ sprookjesbos nog uit de voeten kunnen met hun richtinggevoel, kaarten, kennis over begroeiing van mos op bomen, windrichtingen of de stand der zon, maan en sterren. Maar met de nuchtere blik vanuit onze wereld hadden ze natuurlijk gelijk. Er is geen enkele reden om figuren die achter deze kaarten schuil gaan meer te vertrouwen dan jezelf.

Maar we kunnen nu ook vaststellen dat er evenmin reden is om op onszelf te vertrouwen. Al zullen we dat tegen beter weten in, rustig en vol (zelf)overtuiging blijven doen.

Ik daarentegen besloot wat te rusten. In het gras kijkend naar de lucht. Kijk mee:

Ik zag – hoe wonderlijk – twee duidelijke pijlen. Bovenin links, een forse witte richting 1 uur en (rechts juist onder het midden) een kleinere donker blauwe richting 2 uur. In werkelijkheid was het beeld nog overtuigender doordat de wolkenmassa zich ook die kant op bewoog. En, ook nu weer, zag ik niets wat de andere kant op wijst.

Het moge nu duidelijk zijn welke kant ik vervolgens opgelopen ben.