Concrete creativiteit

Natuurlijk is het, naar onze rationele maatstaven, onwaarschijnlijk dat de wolken me daadwerkelijk de route uit het hoge gras zouden wijzen. Ik had net zo goed een wilde gok kunnen doen. Maar liever hield ik me vast aan deze onwaarschijnlijke illusie, dan aan volstrekte willekeur. Maar de tocht duurde lang, veel langer dan de route het veld in. Reden genoeg om te gaan twijfelen aan de de gekozen strategie.

Maar misschien was dat ook wel weer een geluk. Zo’n lange, wat monotone, voettocht biedt immers ook de mogelijkheid alles eens op een rijtje te zetten. Want wat betekent het nu eigenlijk dat we helemaal niet goed zijn toegerust om het volstrekt nieuwe, het nog onbekende, te doorgonden? En welke gevolgen heeft dat voor onze zoektocht? Want misschien vormen onze eigen tekortkomingen wel de belangrijkste barrière om tot de essentie van creativiteit door te dringen. 

De ongewisse uitweg die ik fysiek zocht, manifesteerde zich ook in dit onderzoek. Want, al sprak ik in het eerste hoofdstuk al wat gekscherend over de onmogelijke opdracht die ik mezelf had gegeven, ik vertrouwde er op dat alles wat ons overkomt, uiteindelijk verklaarbaar en beheersbaar is. Maar nu blijkt creativiteit zich steeds meer te gedragen als een soort Gordiaanse knoop. Het achterhalen van zijn essentie, het definiëren van zijn karakter, blijkt meer en meer een schier onmogelijke opdracht.

Rustig blijven. Dit was niet het goede moment om in paniek te raken. Ik bevond me tenslotte nog steeds in een volledig groene wereld. Om me heen, de volle 360°, hoog gras met nauwelijks een halve meter zicht. En de enige reden die ik had om de richting uit te lopen die ik was ingeslagen, waren de pijlen die ik meende te herkenen in de wolken. Overigens waren deze pijlen intussen opgelost en oriënteerde ik me, bij gebrek aan betere aanwijzingen, uitsluitend op de windrichting. Maar hoe dan ook. Het was niet mijn ontsnappingsroute uit het grasveld waarover ik me nu zorgen maakte, maar de vrees dat ik in dit onderzoek een doodlopende weg had ingeslagen.

Aan een Gordiaanse knoop kun je beter niet zomaar wat in het wilde weg gaan trekken. Er lijken slechts twee opties. Je kunt het (voorlopig) behoedzaam en veelal met engelengeduld blijven proberen of, zoals Alexander de Grote volgens de legende deed, radicaal de knoop doorhakken. Aan dat laatste ben ik nog niet toe. Het zou betekenen dat we afscheid nemen van het raadselachtige als essentie van creativiteit. En iets in me zegt dat we juist met dat raadselachtige, hoe moeilijk ook om te bevatten, op de juiste weg zijn.

Dus dode ik de tijd, stap voor stap, door alles nog eens op een rijtje zetten:

  1. Creativiteit is meer een mening dan een meting.Zelfs de ontwerpers van de creativiteitstesten bevestigen dat zij creativiteit niet werkelijk kunnen meten. Over hoe creatief we iets vinden kunnen we daarom sterk van mening verschillen.
  2. Creativiteit is geen uitsluitend menselijke eigenschap. Misschien wel de meest voorkomende misvatting. Toch zochten onze verre voorouders de oorsprong al vaak buiten onszelf. En wij zagen in dit onderzoeksveld inmiddels “onbewuste” creativiteit, creatieve dieren en machines die creatieve gaven ten toon spreiden.
  3. Creativiteit is een universele scheppende kracht. Als creativiteit geen menselijke eigenschap is, is het een manifestatie van een algemeen natuurlijk fenomeen die wij in het bijzonder zien bij mensen.
  4. Creativiteit heeft iets onvoorspelbaars. Juistwanneer creaties een verrassende wending krijgen, een onvoorspelbaar verloop krijgen, herkennen we ze als creatief. Deze “sprong” in het scheppingsproces lijkt essentieel voor creativiteit, maar is er tevens de oorzaak van dat we creativiteit als een persoonlijke eigenschap zijn gaan zien.
  5. De onvoorspelbaarheidsparadox verhindert dat we creativiteit echt kunnen doorgronden.Van de kwantummechanica leerden we dat onze waarneming ook het resultaat kan beïnvloeden. Zodra we het onvoorspelbare doorgronden wordt het voorspelbaar en daarmee verliest creativiteit zijn essentie. Ontwar de Gordiaanse knoop en het is niet langer een onontwarbare Gordiaanse knoop, maar een knoop als alle anderen.

Op zijn best zien we dus ergens in het creatieve proces onverwacht iets nieuws opduiken. En “op zijn best” lijkt hierbij nog te optimistisch uitgedrukt. Want, zoals we hier in de grasvlakte ervaren, zijn we helemaal niet toegerust om het nieuwe te herkennen of te bevatten. Neem nu mijn, achteraf gezien, onnavolgbare volharding in het herkennen van een pad dat er niet was. Of we willen of niet herkennen we in het verrassend nieuwe slechts dat wat we al kennen. En bij gebrek aan aanknopingspunten verzinnen we deze, net als de pijlen in de wolken, desnoods ter plekke. Nee, er is inmiddels alle reden voor paniek. We blijken helemaal niet in de wieg gelegd om het onverwachte nieuwe als zodanig te herkennen.

Dit was het moment waarop ik op een grote kiezel stuitte. Althans, zo kwam het gevaarte in eerste instantie op me over. Maar deze kiezel was bijna volmaakt rond en enigszins transparant. Als hij veel kleiner was geweest had ik hem misschien omschreven als een soort glazen knikker, maar met een doorsnee van wel 1 meter, hield ik het toch maar bij een kiezel.

Maar ik moet mezelf eerst corrigeren. De laatste gedachte, voordat ik de kiezel op mijn pad trof, is namelijk niet juist. De uitdrukking klopt hier eigenlijk niet. We zijn namelijk, zoals we in hoofdstuk 9 al zagen, juist als kind heel goed in staat het nieuwe te herkennen. Het is ons dus ergens toch wel “in de wieg” meegegeven, maar de meesten van ons verleren het tijdens het volwassen worden. En het is dus goed ons te realiseren dat we van oorsprong beter in staat zijn het nieuwe te herkennen, dan we als volwassenen ten toon spreiden.

En terwijl ik daar stond, keek ik naar mijn eigen weerspiegeling in de kiezel. Daar oogde ik kleiner en krulde de wereld zich om en over me heen. Oneffenheden in het oppervlak zorgden voor, soms uiterst grappige, vervormingen. En de weerspiegeling vloeide over in de delen die minder glasachtig waren, waardoor een wonderlijke combinatie ontstond met de patronen van de kiezel zelf. In dat beeld werd ik als het ware onderdeel van de kiezel en zijn wonderlijke wereld van vormen en reflecties. En ik draaide enkele malen om de kiezel heen om te zien hoe ik, daar binnen, van vorm veranderde, andere kleuren aannam en versmolt met de slierten en patronen van gekleurd gesteente. Kleuren waar ik soms achter schuil ging en die soms dwars door mij heen zichtbaar bleven. Het kwam mij voor alsof mijn alter ego aan de binnenzijde van de kiezel even veel plezier ontleende aan onze ontmoeting als ikzelf.

Maar goed, ik moest ook verder. Steeds als ik mezelf wat vragend aankeek, keek mijn spiegelbeeld met eenzelfde blik naar mij terug. We wisten het schijnbaar beiden niet. En mijn spiegelbeeld leek daar van ons tweeën het minste mee te zitten. Dus besloot ik tot een volstrekt rationele keuze: ik zette mijn weg in dezelfde richting voort. Ergens, mits ik maar koers hield, moest deze grasvlakte ten einde komen. Afwijken van de ingeslagen weg zou inhouden dat ik de kans liep rondjes te lopen en zo nog vele uren of zelfs dagen in dit groene doolhof te moeten verblijven.

Dus liep ik, met de wind mee, weer verder. Maar wonderlijk genoeg was het vervolg niet meer hetzelfde. Ik was gespitst op grote ronde kiezels en vreesde hen onopgemerkt voorbij te lopen. Dus spiede ik zorgvuldig aan weerszijden van mijn route tussen het gras of ik een glimp zag van zo’n grote ronde kiezel. Vreemd eigenlijk. Tot ik de kiezel trof, achtte ik de kans dat ik er een tegen zou komen nihil en nu ik er tegen ben gekomen denk ik plotseling dat er meer op of naast mijn pad zullen liggen.

Maar dit is weer zo’n typisch menselijke inschattingsfout. De al eerder aangehaalde Daniel Kahneman laat in zijn “Thinking, Fast and Slow” zien dat wij zeldzame gebeurtenissen onderschatten zolang het een abstracte voorstelling van zaken is. Was mij vooraf bijvoorbeeld verteld dat de kans om een grote ronde kiezel aan te treffen <0,02% is, dan zou ik er niet echt op rekenen er een aan te treffen. Maar zodra we een zeldzame gebeurtenis concreet voor ogen krijgen, gaan we de kans dat deze zich zal herhalen schromelijk overschatten. Het is precies hoe de psychologie van een lotterij werkt. We kunnen ons doorgaans een concreet beeld vormen bij wat we zouden doen bij winst, maar hebben een diffuus en abstract beeld bij de (veel grotere) mogelijkheid dat we niets winnen. Dus overschatten we de kans dat we iets winnen en onderschatten de kans dat we niets winnen. Verzekeraars spelen ook handig op deze inschattingsfout in, door ons te confronteren met concrete situaties waarin de slachtoffers maar wat blij zijn dat ze goed verzekerd zijn. Zonder aarzelen zien we het plotseling voor ons dat we zelf ook in zo’n situatie terecht komen. Ook al is de kans in werkelijkheid nihil.

Het betekent ook iets voor ons onderzoek. Omdat het nieuwe in zichzelf een (nog) zeldzame, zo niet unieke, gebeurtenis is, zullen we ook de kans dat we iets nieuws kunnen ervaren in beginsel onderschatten. Het kan ons zelfs laks of cynisch maken. Wellicht de reden dat veel passanten hun eigen creatieve vermogens laag inschatten. Maar confronteer ons met een concrete creatieve uiting, idee of uitvinding en we zijn, wellicht net iets te makkelijk, bereid om overal het creatieve van in te zien. En dat is iets wat ons kan helpen. Want blijkbaar sterkt een confrontatie met creativiteit ons in het belang wat we aan creativiteit hechten. Creativiteit roept zichzelf als het ware in ons op. Zo kan de overschatting die wij van nature maken ons misschien ook helpen creativiteit aan te moedigen, te verspreiden en zo onze bij geboorte meegegeven creatieve vermogens te behouden.

Dat lijkt me een goede vraag voor de volgende week, wanneer ik deze grasvlakte achter me heb gelaten. Op mijn hele route trof ik nergens meer een grote ronde kiezel. En steeds als ik achterom keek, naar het net platgetrapte gras, lonkte de route terug naar die kiezel. Het was een welkome onderbreking geweest. Ik zou wel even terug willen. Al was het alleen maar om te checken of, ook bij mijn afwezigheid, mijn spiegelbeeld nog steeds in die kiezel huist.