Onmenselijke creativiteit

Voordat we ons in de creativiteitstesten verdiepten waren we juist tot de conclusie gekomen dat we creativiteit niet werkelijk kunnen waarnemen. We zien slechts in de creatie, het product of resultaat iets van creativiteit. Creativiteit die we vervolgens klakkeloos aan de maker toeschrijven. Maar is dat terecht? Dankzij het graafwerk in de historie, weten we dat creativiteit door onze voorouders vooral buiten onszelf werd gezocht. Zou er zonder menselijke inmenging sprake kunnen zijn van creativiteit?

In 1957 exposeerde Desmond John Morris in het ‘institute of Contemporary Art’ in Londen schilderijen en tekeningen vervaardigd door chimpansees. Een jaar later was hij de mede-organisator van “The Lost Image”; een expositie in de Royal Festival Hall in Londen waarin schilderijen van chimpansees werden vergeleken met die van kinderen en volwassenen. De schilderijen van chimpansees bleken niet onder te doen voor die van mensen, al gaat het te ver om hen (zoals enkele kunstcritici wel deden) grote kunstenaars te noemen. Wel waren er grote kunstenaars die onder de indruk waren van de door chimpansees vervaardigde schilderijen. Picasso bewaarde een werk van chimpansee Congo in zijn collectie. Dali vergeleek het werk van Congo met dat van Jackson Pollock: “The hand of the Chimpanzee is quasi-human. The hand of Jackson Pollock is totally animal.” Misschien verraadde hij daarmee vooral een afkeer voor het abstracte en in zijn ogen ongecontroleerde ‘druipende’ expressionistische werk van Pollock, maar impliciet sprak er tevens bewondering uit voor het werk van Congo.

Dit voorbeeld stelt ons voor een dilemma: als creativiteit een puur menselijke eigenschap is, dan zijn wij, inclusief Picasso en Dali, blijkbaar niet goed in staat creativiteit waar te nemen. Als wij ons daarentegen wel in staat achten in het resultaat de ware creativiteit te kunnen zien, moeten we de menselijke oorsprong verlaten. We snappen dus niets van creativiteit of er bestaat ook zoiets als onmenselijke creativiteit. Maar er is nog meer.

In oktober 1997 vond er een concert plaats bij de universiteit van Oregon. De concertpianist, Winifred Kerner, speelde drie composities. Een van de stukken was – zo wist het publiek – van Johan Sebastian Bach, een ander van Steve Larson (professor in muziektheorie aan de universiteit van Oregon) en de derde was gecomponeerd door het computerprogramma EMI (Experiments in Musical Intelligence). Het publiek werd gevraagd de juiste componist bij elke compositie te noemen. De uitslag was zeer verrassend. Niet alleen schreef het publiek de compositie van Steve Larson toe aan EMI, maar ook meenden ze dat het werk van EMI een originele Bach-compositie was.

Hier is het de machine die creatief is, een soort artificial creativity (AC). Juist bij dit fenomeen meldden zich de nodige passanten, kenners en specialisten. Want ondanks ons sentiment dat de menselijke invloed niet kan ontbreken, doen algoritmes en Artificial Intelligence (AI) serieus hun intrede in de kunsten. Vorig jaar bracht een met AI vervaardigd werk van het Franse collectief Obvious een record bedrag op bij Christie’s. Daarbij was echter nog sprake van enige menselijke interventie. Op 6 maart 2019, afgelopen week dus, werd bij Sotheby’s “Memmories of Passersby I”, een autonoom werkende AI-installatie van Mario Klingemann geveild. De installatie produceert zonder verdere menselijke inmenging portretten van niet bestaande mannen en vrouwen. Creativiteit waar bijna geen mens meer aan te pas komt. Bijna, omdat in dit geval de computer wel ‘gevoed’ is met honderden portretten van oude meesters. En de oude meesters zijn natuurlijk nog gewoon mensen.

Mario Klingemann koppelt creativiteit aan originaliteit en meent dat mensen alleen combinaties kunnen maken van dingen die men reeds kent. Hij ziet een creatieve toekomst in AI, omdat machines zonder die beperking werken en geheel blanco kunnen beginnen. AC reikt wat hem betreft veel verder dan de menselijke creatieve vermogens. Het lijkt misschien wat futuristisch, maar toch denk ik dat Klingemann dichter bij de bron van creativiteit zit dan alle creativiteitsonderzoekers bij elkaar. We lopen er immers steeds weer tegen aan dat we creativiteit slechts ervaren maar niet werkelijk kunnen waarnemen. Laat staan waar we het aan toe moeten schrijven. Misschien kennen machines wel een andere creativiteit dan wij?

Maar dan toch nog even terug naar het publiek dat meende dat de compositie van EMI de echte Bach compositie was. Dat klinkt ons natuurlijk zeer onwaarschijnlijk in de oren. Maar misschien is hier sprake van iets anders. Ik zag het eerder in een theatershow van Hans Teeuwen. In zijn show “Trui” (2000) droeg hij een gedicht voor waarvoor het publiek hem met een applaus beloonde. Vervolgens verklaarde Teeuwen echter dat hij puur voor de gein een aantal pseudo-poëtische zinnetjes achter elkaar had gezet. “De lelijkste zinnetjes die ik kon vinden, echt waar, voor de grap, en het slaat echt helemaal nergens op.”

Hans Teeuwen legt daarmee de gevolgen van onze beperkte blik op creativiteit haarfijn bloot. Het publiek herkent in het gedicht een product van creativiteit, waarna deze illusie bot wordt weggenomen door de werkelijke totstandkoming te openbaren. Onze waarneming van creativiteit blijkt buitengewoon onbetrouwbaar of in ieder geval zeer subjectief. Tenzij het willekeurig achter elkaar zetten van pseudo-poëtische zinnetjes (wat ook een AI fantastisch zou kunnen) ook creatief is.

Nu zouden we in beide voorbeelden nog kunnen stellen dat er sprake is van een leken oordeel. Het gemiddelde publiek, meegenomen in de sfeer van de show, laat zich eenvoudig voor de gek houden. Iedereen die luistert, de zinnen van Hans Teeuwen leest en weegt, zal net als Teeuwen zelf snel tot de conclusie komen dat het bagger is. Misschien vraagt creativiteit dus om een deskundigen oordeel?

Maar het zou evengoed kunnen dat we geen enkel zicht hebben op de ware aard van creativiteit. Leken en deskundigen doen maar een gooi. We duiden met creativiteit niet meer dan het onbegrijpelijke, verrassende en unieke in een uitvinding, creatie of idee. Een deskundige zal het dan eerder begrijpen, minder snel verrast zijn en het niet zo snel als uniek ervaren dan de leek. Waarmee het verschil in hun oordeel verklaard kan worden. Het maakt creativiteit tot een volstrekt subjectief begrip, want afhankelijk van de (ervaring en deskundigheid van de) waarnemer. Zo komen we tot deskundigen-creativiteit versus de creativiteit van leken of menselijke creativiteit tegenover onmenselijke creativiteit. En die laatste mogen we voorlopig niet onderschatten.

We zijn van het pad afgeraakt en het lijkt er op dat we een hoger punt moeten opzoeken om weer overzicht te krijgen. Inmiddels is creativiteit niet meer alleen van menselijke proporties en kan het vele gedaanten aannemen. Dat wat we er van ervaren is slechts één dimensie van de vele.

Het wordt of de totale chaos of we proberen grip te krijgen op de veelvormigheid van creativiteit. Voor volgende week neem ik me voor om tot een definitie te komen. Wat is een bruikbare definitie voor creativiteit? Let wel, een definitie die ook de onmenselijke creativiteit omvat. 

Allereerst vraag ik me af waar te beginnen. Nog even geen idee.

Wet op behoud van creativiteit (deel1)

Een waarschuwing vooraf. Dit lijkt op het eerste gezicht misschien op een weblog, maar in werkelijkheid is het dat niet. Het is een onderzoek. Maar dan geen publicatie van de resultaten met een hypothese, gehanteerde methoden, bevindingen, conclusies en discussie. Nee, dit is het prille begin van het onderzoek. Het moment waarop er wel veel vragen zijn, maar nog geen antwoorden. Op dit moment voelt het alsof ik aan de start staat van een soort speurtocht, nog onbewust van de vele verrassingen die me te wachten staan en de ontdekkingen die ik ga doen. Met lichte spanning en verwondering zet ik hier de eerste voorzichtige schreden in het onderzoeksveld, dat er overigens niet bepaald maagdelijk bij ligt. We zullen zien dat het al op vele manieren door onze voorgangers doorploegd, omgewoeld en hier en daar zelfs uitgegraven is. Er zijn paden, waarvan sommige behoorlijk platgetreden, maar ook nog steeds gebieden waar mensen nog niet tot zijn doorgedrongen. Daar worden we echte ontdekkingsreizigers.

En wat zo leuk is aan dit onderzoek. Het start gewoon hier, tussen alle dagelijkse perikelen en in alle openheid. Het is een soort “liveaction-onderzoek”. Alsof je een experiment start buiten op de markt, in weer en wind, nauwelijks opgemerkt door vele passanten die met hun gedachten ergens anders zijn. Er zijn er die nieuwsgierig blijven staan om schuin over je schouder mee te kijken, hun ongezouten of gepeperde mening geven en daarna, schijnbaar achteloos, hun weg vervolgen. Maar, naar ik hoop, ook een groeiende groep vaste, steevast terugkerende bezoekers die ik langzaam als mijn mede-onderzoekers zal gaan beschouwen. En dan natuurlijk de mensen met om het even welke deskundigheid, vakmanschap of fantasie die, soms van ver, zich gevraagd of ongevraagd mengen in dit onderzoek. Want juist hun kennis en ervaring kan een verpletterende indruk achterlaten.

En, om daar maar meteen op voorbereid te zijn, dat kan betekenen dat we soms weer terug moeten in ons onderzoek. Misschien wel tot aan het begin. We kunnen immers niet uitsluiten dat we soms afdwalen of ontdekken dat het spoor uiteindelijk doodloopt. Teleurstellend? Een beetje, maar het maakt onderdeel uit van elk onderzoek. We zullen elkaar af en toe moed moeten inpraten en aan blijven moedigen om vol te houden. Het onderzoek vraagt een lange adem.

Wouw, als ik me dit nu allemaal bedenk, dan staan we aan het begin van een heel bijzonder experiment. Als iedereen meekijkt, meedenkt en meepraat komt er heel veel kennis en ervaring bij elkaar. Het is nog niet te bevatten wat dat aan informatie oplevert. Maar het is natuurlijk ook wel wat ongemakkelijk. Het ontneemt mij de mogelijkheid al mijn (achteraf gezien) foute aannames, dwalingen en missers buiten beeld te houden. Maar op de een of andere manier staat die kwetsbaarheid me in dit onderzoek wel aan. Het is misschien wel de enige manier om het antwoord te vinden op de vraag die de feitelijke aanleiding vormde voor deze weblog, eh … onderzoek (haha).

Maar voor ik daar verder op in ga, moeten we eerst wat afspraken met elkaar maken over het verloop van dit onderzoek. Allereerst, ik schrijf elke week een nieuwe bijdrage. Dat is een persoonlijke weergave van de bevindingen tot dat moment, de stand van zaken van het onderzoek. Daarin reageer ik, hoewel volstrekt willekeurig, ook op de opmerkingen, bijdragen en reacties van omstanders. Van zowel de al dan niet geïnteresseerde passanten als de deskundigen, vakmensen en fantasten. Het gaat om persoonlijk betrokkenheid dus accepteer ik geen anonieme reacties. En, hoewel het vanzelfsprekend zou moeten zijn, we spreken uitsluiten met respect naar en over elkaar en mijden grof taalgebruik. Bijdragen die hier niet aan voldoen zal ik daarom zonder pardon verwijderen.

En er is nog een belangrijke regel: alles wat hier geschreven wordt, kan en mag door iedereen kosteloos gebruikt worden mits vermeld wordt wie het gezegd of geschreven heeft. We delen onze ideeën, gedachten, theorieën en bevindingen vrijelijk met iedereen. Ideeën die je niet wilt delen, mag je dus voor je houden.

Zo, dat is gezegd. Nu naar de aanleiding. Het wordt hoog tijd om het doel van dit onderzoek kenbaar te maken. Daarvoor moeten we terug naar december 2015, toen ik een lezing hield voor het, in dat jaar jubilerende, Prins Bernhard Cultuurfonds. Ik lanceerde daar het plan om creativiteit in een wet te vangen. Ik geef toe dat het toen niet echt een serieuze gedachte was. Meer een ludieke vorm om mijn pleidooi voor het behouden van onze kinderlijke nieuwsgierigheid wat extra kracht bij te zetten. Ik stelde daarom voor een wet uit te vaardigen: de wet op behoud van creativiteit. Een verplichting aan ieder in de samenleving om de creativiteit die ons bij geboorte is meegegeven te behouden. En gezien het enorme belang van creativiteit in onze ontwikkeling is dat niet louter een individuele plicht, maar een plicht voor de hele samenleving.

Daarna is het uit de hand gelopen. Ik heb me wat op mijn nek gehaald met het ogenschijnlijk zo eenvoudige plan om creativiteit in een wet te vangen. Want natuurlijk wist ik dat een wet in deze vorm doet denken aan een klassieke behoudswet, die kennen uit de natuur- en scheikunde. Zoals de “Wet op behoud van energie” (ook wel de ‘Eerste wet van de thermodynamica’). Die vorm was niet voor niets gekozen, dat was immers precies de bedoeling. Het riep als vanzelf de vraag op of creativiteit ook gezien zou kunnen worden als een natuur- of oerkracht. En als dat zo is, welke vormen kan creativiteit dan aannemen? Een intrigerende vraag, maar zodra je het antwoord hierop zoekt, lijken de manieren waarop creativiteit zich aan ons manifesteert exponentieel toe te nemen. En dat, zonder zijn ware gedaante prijs te geven.

En er is nog iets vreemds aan de hand met creativiteit. Het heeft, zoals we verderop in dit onderzoek zullen zien, als belangrijke eigenschap: onvoorspelbaarheid. En daar wringt iets fundamenteels. Onvoorspelbaarheid is in essentie immers niet te verenigen met wetmatigheid. Een behoudswet beoogt een wetmatigheid vast te leggen en daarmee juist de voorspelbaarheid. Kortom, zijn onvoorspelbare karakter lijkt strijdig met mijn plan creativiteit in een wet te vangen. Als dat waar is, dan heb ik mezelf een onmogelijke opdracht gegeven.

Zo, dat is een lekker opbeurende constatering aan het begin van ons onderzoek. We mogen ons er nu niet door uit het veld laten slaan. Voor volgende week concentreer ik me op de vraag hoe wij creativiteit zien, hoe het zich aan ons manifesteert. Kunnen we creativiteit wel waarnemen?

Ik hoor graag hoe jij dit ziet. Tot volgende week.

Wet op behoud van creativiteit

  1. Dit is een onderzoek

Een waarschuwing vooraf. Dit lijkt op het eerste gezicht misschien op een weblog, maar in werkelijkheid is het dat niet. Het is een onderzoek. Maar dan geen publicatie van de resultaten met een hypothese, gehanteerde methoden, bevindingen, conclusies en discussie. Nee, dit is het prille begin van het onderzoek. Het moment waarop er wel veel vragen zijn, maar nog geen antwoorden. Op dit moment voelt het alsof ik aan de start staat van een soort speurtocht, nog onbewust van de vele verrassingen die me te wachten staan en de ontdekkingen die ik ga doen. Met lichte spanning en verwondering zet ik hier de eerste voorzichtige schreden in het onderzoeksveld, dat er overigens niet bepaald maagdelijk bij ligt. We zullen zien dat het al op vele manieren door onze voorgangers doorploegd, omgewoeld en hier en daar zelfs uitgegraven is. Er zijn paden, waarvan sommige behoorlijk platgetreden, maar ook nog steeds gebieden waar mensen nog niet tot zijn doorgedrongen. Daar worden we echte ontdekkingsreizigers.

En wat zo leuk is aan dit onderzoek. Het start gewoon hier, tussen alle dagelijkse perikelen en in alle openheid. Het is een soort “liveaction-onderzoek”. Alsof je een experiment start buiten op de markt, in weer en wind, nauwelijks opgemerkt door vele passanten die met hun gedachten ergens anders zijn. Er zijn er die nieuwsgierig blijven staan om schuin over je schouder mee te kijken, hun ongezouten of gepeperde mening geven en daarna, schijnbaar achteloos, hun weg vervolgen. Maar, naar ik hoop, ook een groeiende groep vaste, steevast terugkerende bezoekers die ik langzaam als mijn mede-onderzoekers zal gaan beschouwen. En dan natuurlijk de mensen met om het even welke deskundigheid, vakmanschap of fantasie die, soms van ver, zich gevraagd of ongevraagd mengen in dit onderzoek. Want juist hun kennis en ervaring kan een verpletterende indruk achterlaten.

En, om daar maar meteen op voorbereid te zijn, dat kan betekenen dat we soms weer terug moeten in ons onderzoek. Misschien wel tot aan het begin. We kunnen immers niet uitsluiten dat we soms afdwalen of ontdekken dat het spoor uiteindelijk doodloopt. Teleurstellend? Een beetje, maar het maakt onderdeel uit van elk onderzoek. We zullen elkaar af en toe moed moeten inpraten en aan blijven moedigen om vol te houden. Het onderzoek vraagt een lange adem.

Wouw, als ik me dit nu allemaal bedenk, dan staan we aan het begin van een heel bijzonder experiment. Als iedereen meekijkt, meedenkt en meepraat komt er heel veel kennis en ervaring bij elkaar. Het is nog niet te bevatten wat dat aan informatie oplevert. Maar het is natuurlijk ook wel wat ongemakkelijk. Het ontneemt mij de mogelijkheid al mijn (achteraf gezien) foute aannames, dwalingen en missers buiten beeld te houden. Maar op de een of andere manier staat die kwetsbaarheid me in dit onderzoek wel aan. Het is misschien wel de enige manier om het antwoord te vinden op de vraag die de feitelijke aanleiding vormde voor deze weblog, eh … onderzoek (haha).

Maar voor ik daar verder op in ga, moeten we eerst wat afspraken met elkaar maken over het verloop van dit onderzoek. Allereerst, ik schrijf elke week een nieuwe bijdrage. Dat is een persoonlijke weergave van de bevindingen tot dat moment, de stand van zaken van het onderzoek. Daarin reageer ik, hoewel volstrekt willekeurig, ook op de opmerkingen, bijdragen en reacties van omstanders. Van zowel de al dan niet geïnteresseerde passanten als de deskundigen, vakmensen en fantasten. Het gaat om persoonlijk betrokkenheid dus accepteer ik geen anonieme reacties. En, hoewel het vanzelfsprekend zou moeten zijn, we spreken uitsluiten met respect naar en over elkaar en mijden grof taalgebruik. Bijdragen die hier niet aan voldoen zal ik daarom zonder pardon verwijderen.

En er is nog een belangrijke regel: alles wat hier geschreven wordt, kan en mag door iedereen kosteloos gebruikt worden mits vermeld wordt wie het gezegd of geschreven heeft. We delen onze ideeën, gedachten, theorieën en bevindingen vrijelijk met iedereen. Ideeën die je niet wilt delen, mag je dus voor je houden.

Zo, dat is gezegd. Nu naar de aanleiding. Het wordt hoog tijd om het doel van dit onderzoek kenbaar te maken. Daarvoor moeten we terug naar december 2015, toen ik een lezing hield voor het, in dat jaar jubilerende, Prins Bernhard Cultuurfonds. Ik lanceerde daar het plan om creativiteit in een wet te vangen. Ik geef toe dat het toen niet echt een serieuze gedachte was. Meer een ludieke vorm om mijn pleidooi voor het behouden van onze kinderlijke nieuwsgierigheid wat extra kracht bij te zetten. Ik stelde daarom voor een wet uit te vaardigen: de wet op behoud van creativiteit. Een verplichting aan ieder in de samenleving om de creativiteit die ons bij geboorte is meegegeven te behouden. En gezien het enorme belang van creativiteit in onze ontwikkeling is dat niet louter een individuele plicht, maar een plicht voor de hele samenleving.

Daarna is het uit de hand gelopen. Ik heb me wat op mijn nek gehaald met het ogenschijnlijk zo eenvoudige plan om creativiteit in een wet te vangen. Want natuurlijk wist ik dat een wet in deze vorm doet denken aan een klassieke behoudswet, die kennen uit de natuur- en scheikunde. Zoals de “Wet op behoud van energie” (ook wel de ‘Eerste wet van de thermodynamica’). Die vorm was niet voor niets gekozen, dat was immers precies de bedoeling. Het riep als vanzelf de vraag op of creativiteit ook gezien zou kunnen worden als een natuur- of oerkracht. En als dat zo is, welke vormen kan creativiteit dan aannemen? Een intrigerende vraag, maar zodra je het antwoord hierop zoekt, lijken de manieren waarop creativiteit zich aan ons manifesteert exponentieel toe te nemen. En dat, zonder zijn ware gedaante prijs te geven.

En er is nog iets vreemds aan de hand met creativiteit. Het heeft, zoals we verderop in dit onderzoek zullen zien, als belangrijke eigenschap: onvoorspelbaarheid. En daar wringt iets fundamenteels. Onvoorspelbaarheid is in essentie immers niet te verenigen met wetmatigheid. Een behoudswet beoogt een wetmatigheid vast te leggen en daarmee juist de voorspelbaarheid. Kortom, zijn onvoorspelbare karakter lijkt strijdig met mijn plan creativiteit in een wet te vangen. Als dat waar is, dan heb ik mezelf een onmogelijke opdracht gegeven.

Zo, dat is een lekker opbeurende constatering aan het begin van ons onderzoek. We mogen ons er nu niet door uit het veld laten slaan. Voor volgende week concentreer ik me op de vraag hoe wij creativiteit zien, hoe het zich aan ons manifesteert. Kunnen we creativiteit wel waarnemen?

Ik hoor graag hoe jij dit ziet. Tot volgende week.

—————————————————

  1. Hoe wij creativiteit (niet) zien

Volledig omgeploegd en omgewoeld. Zo zou ik het eerste deel van het onderzoeksveld beschrijven. Het is het terrein van de kunsten, alwaar veel en diep gegraven is naar het geheim van creativiteit. Want wanneer we aan creativiteit denken, denken we als eerste aan kunst. Schilderijen, muziek, literatuur, opera, toneel, dans, etc.. Ook de passanten in dit onderzoek vinden vrijwel allemaal de beoefenaars van de kunsten, de kunstenaars, creatief. Het is dus verleidelijk om hier flink te graven. Immers, als het geheim van creativiteit ergens ligt, dan verwacht je het hier. Dat moet de reden zijn dat er ook vandaag de dag nog steeds bij de kunstenaars gezocht wordt naar het geheim van creativiteit. Je ziet het weliswaar niet meteen, maar daar, naast die enorme heuvels, onder in die diepe kuilen, graven ze nog elke dag. Dieper en dieper.

De passanten in dit liveaction-onderzoek laten echter zien dat de eensgezindheid over de creativiteit van kunstenaars, erg oppervlakkig is. We zien lang niet in elke kunst of kunstenaar evenveel creativiteit. We verschillen, soms grondig, van mening over hoe creatief iemand, of zijn of haar werk, is. En zelfs als we een kunstenaar creatief vinden, beoordelen we het ene werk creatiever dan het andere. Het lijkt daarom nu geen goed idee om hier direct de diepte in te gaan. We moeten verder. Dus pas op voor de kuilen, dan proberen we de kunsten voorlopig achter ons te laten. Al zullen we er vroeg of laat terug moeten keren om te verklaren waarom we bij creativiteit als eerste aan kunst en kunstenaars denken.

Even verderop, waar het terrein wat meer begaanbaar is maar bezaaid met allerlei creativiteitstesten, blijkt overigens dat er ook andere beroepen zijn die we best wel creatief vinden. Zo zijn we het redelijk eens over de creativiteit van fotografen, cineasten en de makers van documentaires of commercials. Of die van ontwerpers en wetenschappers. Maar, net als bij de kunstenaars, verschillen we ook hier sterk van mening hoe creatief iemand werkelijk is. Over de creativiteit van de timmerman, metselaar, stukadoor, tegelzetter of loodgieter, maar ook die van de bakker, slager of groenteboer, zijn we overigens veel minder eensgezind. Om maar niet te spreken over de dienstverleners in onze samenleving. Die zijn vrijwel uit beeld als we het over creatieve beroepen hebben. Maar vragen we er actief naar, dan vinden we de leraar nog behoorlijk creatief, terwijl de ambtenaar naar het oordeel van onze passanten en meekijkers elke vorm van creativiteit lijkt te ontberen.

Maar al met al overheersen de verschillen in wat we als creatief zien. Je zou kunnen zeggen: zoveel mensen, zoveel meningen over creativiteit. We ontberen een algemeen geaccepteerde, objectieve maat voor creativiteit, waarmee het oordeel over creativiteit persoonlijk en subjectief wordt. Het is, zo zouden we kunnen concluderen, daarmee meer een persoonlijke opvatting, dan een vaststaand gegeven. Anders gezegd: hoe creatief iets of iemand is, is meer een mening dan een meting.

Oef, dit is het moment om even pas op de plaats te houden. We moeten deze stellingname op dit moment nog maar even uitsluitend fluisteren. Het legt namelijk een bommetje onder bijna 70 jaar onderzoek, waarvan de vele creativiteitstesten die hier rondslingeren de stille getuigen zijn. Dr. J.P. Guilford, president van de American Psychological Association, was in 1950 de eerste met een gestructureerd onderzoek naar creativiteit. Hij zag creativiteit als een persoonlijke eigenschap en ontwikkelde de eerste (psychologisch) creativiteitstest. 

In werkelijkheid was Dr. J.P. Guilford overigens niet de eerste. Sir Francis Gallon zette al in 1869 met zijn Hereditas Genius als eerste een voet in dit veld. Zijn “genius” lijkt op wat we later creativiteit zouden gaan noemen. Later? Ja, we kunnen het ons nu bijna niet voorstellen, maar creativiteit was lang een volstrekt onbekende term. Het duikt voor het eerst op aan het eind van de 19e eeuw en wordt pas halverwege de 20e eeuw meer algemeen gebruikt. Natuurlijk was er wel creativiteit, maar deze werd op een heel andere manier beleefd. Maar daarover meer in hoofdstuk 4. 

Nu moeten we verder met onze stelling. Is het inderdaad een mening of kun je het, zoals de psychologen (en tegenwoordig ook neurowetenschapper) beweren, meten?

Dat zullen we nader moeten onderzoeken.

En daarvoor geef ik nog een overweging mee. Zoals wij creativiteit beoordelen, beoordelen we dat op basis van een creatie, eindproduct, uitvinding of idee. We zien creativiteit dus niet werkelijk aan het werk. De creativiteit, die wij wellicht toeschrijven aan een persoon, manifesteert zich aan ons in een creatie. We kunnen dus niet anders dan, op volstrekt willekeurige gronden, achteraf vaststellen of we iets creatief vinden en daarmee, desgewenst, hij of zij die het gecreëerd heeft.

Er lijkt zomaar een mogelijkheid om beide theorieën met elkaar te verbinden. Voor volgende week vraag ik je mee te ontdekken: Is creativiteit inderdaad een persoonlijke menselijke eigenschap of niet?

Reageer hieronder.