Eenmaal op het pad, volgden er meer. En bij elke splitsing of kruising koos ik, als het even kon, de richting waarin even verderop weer een splitsing was te zien. Ik nam als het ware het zekere voor het onzekere en voldeed daarmee aan onze voortdurende neiging het nieuwe, onbekende en fantasierijke te vermijden. Als we eenmaal een doel voor ogen hebben, zijn we doorgaans niet meer zo tot creativiteit geneigd.
Maar naarmate het aantal paden toenam, gebeurde iets vreemds. Al die paden verzekerden me weliswaar dat ik op de goede weg was. Maar waarnaar toe? Ik was toch op zoek naar creativiteit? Was het niet juist de kunst om van de gebaande paden af te wijken? Ik deed nog een keer een halfslachtige poging om op een onbewaakt moment het hoge gras weer in te lopen, maar binnen de kortste keren stond ik weer op een pad. Het lukte me hier, tussen al die paden, eenvoudig niet meer om lang van het padje af te blijven. De gebaande wegen maakten hier de dienst uit. Het leek gedaan met het onbekende, fantasierijke.
Maar daar, ergens in een wirwar van paden, drong tot me door hoe deze situatie vergelijkbaar is met de ontwikkeling van onze creativiteit. Als kinderen dartelen we nog door een groots onbetreden veld en kunnen we verdwalen in een fantasievolle wereld, zonder al te veel herkenningspunten. Het kan uren duren voordat we daar weer op een pad stuiten. Maar bij het ouder worden trekken we steeds maar paden en wordt het steeds moeilijker om daadwerkelijk van die gebaande wegen weg te blijven. Met onze levenservaringen wordt de ruimte voor fantasie en onvoorspelbaarheid steeds fragmentarischer. Als we er al in slagen het bekende pad te verlaten en de fantasiewereld te betreden, staan we in een mum van tijd weer op de bekende weg. En dat is doorgaans een weg die ons meer afleidt van, dan verleidt tot creativiteit.
Maar toch zegt het niets over de mate van creativiteit. Het ontbreekt ouderen niet aan creativiteit, het is slechts het karakter van creativiteit dat verandert. Waar kinderen vaker ongelimiteerd opgaan in hun fantasie en zo zelfs in staat zijn de fysiek ervaren werkelijkheid te beschouwen vanuit die fantasiewereld; daar hebben ouderen meestal meer met ratio en engagement. Het fantasierijke of experimentele wordt meer ervaren vanuit verworven kennis, vaardigheid en levenswijsheid. In mijn metafoor: kinderen kijken meer vanuit het veld naar de paden, terwijl ouderen vanaf het pad het veld bezien.
Er zijn overigens ook aanwijzingen dat ouderen na hun pensionering weer fantasierijker worden. In het algemeen wordt dat toegeschreven aan, om in deze metafoor te blijven, de tijd die dan vrij komt om weer vaker en langer naar de nog onbetreden delen van het veld te kijken. Maar we moeten bij de beeldvorming rond creativiteit bij ouderen ook opboksen tegen stereotypen die in onze cultuur de ronde doen. Daarmee is ook het beeld dat we hebben opgebouwd over creativiteit bij ouderen, op zichzelf weer een veel belopen en aldus ingesleten pad.
Tot volgende keer.