Voordat we ons in de creativiteitstesten verdiepten waren we juist tot de conclusie gekomen dat we creativiteit niet werkelijk kunnen waarnemen. We zien slechts in de creatie, het product of resultaat iets van creativiteit. Creativiteit die we vervolgens klakkeloos aan de maker toeschrijven. Maar is dat terecht? Dankzij het graafwerk in de historie, weten we dat creativiteit door onze voorouders vooral buiten onszelf werd gezocht. Zou er zonder menselijke inmenging sprake kunnen zijn van creativiteit?
In 1957 exposeerde Desmond John Morris in het ‘institute of Contemporary Art’ in Londen schilderijen en tekeningen vervaardigd door chimpansees. Een jaar later was hij de mede-organisator van “The Lost Image”; een expositie in de Royal Festival Hall in Londen waarin schilderijen van chimpansees werden vergeleken met die van kinderen en volwassenen. De schilderijen van chimpansees bleken niet onder te doen voor die van mensen, al gaat het te ver om hen (zoals enkele kunstcritici wel deden) grote kunstenaars te noemen. Wel waren er grote kunstenaars die onder de indruk waren van de door chimpansees vervaardigde schilderijen. Picasso bewaarde een werk van chimpansee Congo in zijn collectie. Dali vergeleek het werk van Congo met dat van Jackson Pollock: “The hand of the Chimpanzee is quasi-human. The hand of Jackson Pollock is totally animal.” Misschien verraadde hij daarmee vooral een afkeer voor het abstracte en in zijn ogen ongecontroleerde ‘druipende’ expressionistische werk van Pollock, maar impliciet sprak er tevens bewondering uit voor het werk van Congo.
Dit voorbeeld stelt ons voor een dilemma: als creativiteit een puur menselijke eigenschap is, dan zijn wij, inclusief Picasso en Dali, blijkbaar niet goed in staat creativiteit waar te nemen. Als wij ons daarentegen wel in staat achten in het resultaat de ware creativiteit te kunnen zien, moeten we de menselijke oorsprong verlaten. We snappen dus niets van creativiteit of er bestaat ook zoiets als onmenselijke creativiteit. Maar er is nog meer.
In oktober 1997 vond er een concert plaats bij de universiteit van Oregon. De concertpianist, Winifred Kerner, speelde drie composities. Een van de stukken was – zo wist het publiek – van Johan Sebastian Bach, een ander van Steve Larson (professor in muziektheorie aan de universiteit van Oregon) en de derde was gecomponeerd door het computerprogramma EMI (Experiments in Musical Intelligence). Het publiek werd gevraagd de juiste componist bij elke compositie te noemen. De uitslag was zeer verrassend. Niet alleen schreef het publiek de compositie van Steve Larson toe aan EMI, maar ook meenden ze dat het werk van EMI een originele Bach-compositie was.
Hier is het de machine die creatief is, een soort artificial creativity (AC). Juist bij dit fenomeen meldden zich de nodige passanten, kenners en specialisten. Want ondanks ons sentiment dat de menselijke invloed niet kan ontbreken, doen algoritmes en Artificial Intelligence (AI) serieus hun intrede in de kunsten. Vorig jaar bracht een met AI vervaardigd werk van het Franse collectief Obvious een record bedrag op bij Christie’s. Daarbij was echter nog sprake van enige menselijke interventie. Op 6 maart 2019, afgelopen week dus, werd bij Sotheby’s “Memmories of Passersby I”, een autonoom werkende AI-installatie van Mario Klingemann geveild. De installatie produceert zonder verdere menselijke inmenging portretten van niet bestaande mannen en vrouwen. Creativiteit waar bijna geen mens meer aan te pas komt. Bijna, omdat in dit geval de computer wel ‘gevoed’ is met honderden portretten van oude meesters. En de oude meesters zijn natuurlijk nog gewoon mensen.
Mario Klingemann koppelt creativiteit aan originaliteit en meent dat mensen alleen combinaties kunnen maken van dingen die men reeds kent. Hij ziet een creatieve toekomst in AI, omdat machines zonder die beperking werken en geheel blanco kunnen beginnen. AC reikt wat hem betreft veel verder dan de menselijke creatieve vermogens. Het lijkt misschien wat futuristisch, maar toch denk ik dat Klingemann dichter bij de bron van creativiteit zit dan alle creativiteitsonderzoekers bij elkaar. We lopen er immers steeds weer tegen aan dat we creativiteit slechts ervaren maar niet werkelijk kunnen waarnemen. Laat staan waar we het aan toe moeten schrijven. Misschien kennen machines wel een andere creativiteit dan wij?
Maar dan toch nog even terug naar het publiek dat meende dat de compositie van EMI de echte Bach compositie was. Dat klinkt ons natuurlijk zeer onwaarschijnlijk in de oren. Maar misschien is hier sprake van iets anders. Ik zag het eerder in een theatershow van Hans Teeuwen. In zijn show “Trui” (2000) droeg hij een gedicht voor waarvoor het publiek hem met een applaus beloonde. Vervolgens verklaarde Teeuwen echter dat hij puur voor de gein een aantal pseudo-poëtische zinnetjes achter elkaar had gezet. “De lelijkste zinnetjes die ik kon vinden, echt waar, voor de grap, en het slaat echt helemaal nergens op.”
Hans Teeuwen legt daarmee de gevolgen van onze beperkte blik op creativiteit haarfijn bloot. Het publiek herkent in het gedicht een product van creativiteit, waarna deze illusie bot wordt weggenomen door de werkelijke totstandkoming te openbaren. Onze waarneming van creativiteit blijkt buitengewoon onbetrouwbaar of in ieder geval zeer subjectief. Tenzij het willekeurig achter elkaar zetten van pseudo-poëtische zinnetjes (wat ook een AI fantastisch zou kunnen) ook creatief is.
Nu zouden we in beide voorbeelden nog kunnen stellen dat er sprake is van een leken oordeel. Het gemiddelde publiek, meegenomen in de sfeer van de show, laat zich eenvoudig voor de gek houden. Iedereen die luistert, de zinnen van Hans Teeuwen leest en weegt, zal net als Teeuwen zelf snel tot de conclusie komen dat het bagger is. Misschien vraagt creativiteit dus om een deskundigen oordeel?
Maar het zou evengoed kunnen dat we geen enkel zicht hebben op de ware aard van creativiteit. Leken en deskundigen doen maar een gooi. We duiden met creativiteit niet meer dan het onbegrijpelijke, verrassende en unieke in een uitvinding, creatie of idee. Een deskundige zal het dan eerder begrijpen, minder snel verrast zijn en het niet zo snel als uniek ervaren dan de leek. Waarmee het verschil in hun oordeel verklaard kan worden. Het maakt creativiteit tot een volstrekt subjectief begrip, want afhankelijk van de (ervaring en deskundigheid van de) waarnemer. Zo komen we tot deskundigen-creativiteit versus de creativiteit van leken of menselijke creativiteit tegenover onmenselijke creativiteit. En die laatste mogen we voorlopig niet onderschatten.
We zijn van het pad afgeraakt en het lijkt er op dat we een hoger punt moeten opzoeken om weer overzicht te krijgen. Inmiddels is creativiteit niet meer alleen van menselijke proporties en kan het vele gedaanten aannemen. Dat wat we er van ervaren is slechts één dimensie van de vele.
Het wordt of de totale chaos of we proberen grip te krijgen op de veelvormigheid van creativiteit. Voor volgende week neem ik me voor om tot een definitie te komen. Wat is een bruikbare definitie voor creativiteit? Let wel, een definitie die ook de onmenselijke creativiteit omvat.
Allereerst vraag ik me af waar te beginnen. Nog even geen idee.